BIGBAND & LIGHTVERSE

Bobby’s Bigband:          www.bobbysbigband.nl

Muziek:                        Rob Spelberg & Coert Zonneveld

Dirigent:                       Rob Spelberg

Zangeres:                      Laura Drion

Rapper                         gedaante (Daan de Koning)

Teksten gedichten:         Hannelly Krutwagen, Bas Jongenelen, Anne-Marie Maartens

Optredende dichters:     Hannelly Krutwagen, Peter Knipmeijer, Frank Fabian van Keeren, Marino van Liempt en Martijn Neggers

Presentator:                  O.B. Kunst

Set 1

  1. Opening              
  2. Bobby’s BigBand solo: Fat short lollipop            
  3. Dichters solo: Frank Fabian van Keeren/Peter Knipmeijer/Hannelly Krutwagen/           Marino van Liempt/Martijn Neggers                                           
  4. Rapper: gedaante
  5. Bobby’s BigBand speelt Lazarus              

Λαζαρος  Griekse tragedie in 5 bedrijven  

            πρόλογος (proloog)

Helios, God van zon en licht, rijst op,

de heerser van de dag, zijn wagen vol

van vuur schijnt op mijn blonde haar, oh Sol,

jij heer uit Oceanos gaat aan kop.

 

Jij wint op alle fronten in dit land,

ooit opgebouwd een God, bekend verhaal,

hij schiep de mensen gaf hen woorden, taal,

en had wat stenen over, hief zijn hand…

 

Hij gooide ze in zee met grote plons.

Kijk op de kaart: de rotsen overal,

een zee vol eilanden, de vlag wit blauw.

 

’t Is hier waar ik genas van eens een slons,

’k verdronk in je en volgde je aan wal

op zee, ik voelde me voor ’t eerst een vrouw.

 

eνα (1)

 

Mijn Allstars weg, een bloedgeile bikini,

’k was klaar met franjes, afgeknipte broek,

de pijpjes hoogte hotpants, exit doek,

waarvan ik rokken vouwde, het werd mini.

 

De creditcard ging meermaals door de gleuf,

ik leefde op de pof, van liefde, zon,

meer huid waar eerst een kledingstuk begon,

decolleté met heuse bronzen sleuf.

 

’k Voldeed opeens aan zomermeisjesnormen,

wellicht iets voller en met korte benen,

ik danste zonder zuidelijke genen…

 

maar snel beheerste ik de meeste vormen,

traditioneel en Grieks tot aan de morgen,

mijn tranen in jouw donk’re haar verborgen.

 

δύο  (2)

 

Waar op de plecht, gekarteld uit het hout,

-om met de dichter Leopold te spreken,

die hield van ’t zilte nat en verre streken-

mijn Griekse god verscheen in zonnegoud.

 

We renden als in slo-mo filmisch na

een jaar elkanders armen in, we tolden

al op de kade, van geluk we rolden,

we buitelden baldadig, ναί was ja.

We hopten naar een volgend kleiner eiland

-wij aan de reling onder duizend sterren-

stil liggend in de flikkering van licht.

 

Metamorfose van mijn blonde Holland,

ik leek van hier, maar kwam helaas van verre,

na zeven weken liefde, riep de plicht.

 

τρία (3)

Je stijgt, de blauwte van het watervlak

wordt lichter en aan jou gehecht neem jij

ons mee omhoog, we zweven zij aan zij

alsof we onder water dansen, zwak.

 

Je lijf, mijn lijf, we komen met een plop

weer boven drijven, spoelen spelend samen,

de branding, China girl, elkanders namen,

alleen maar liefdeslust, het kan niet op.

 

Nog een keer hand in hand en langs een rif,

we delen vis, retsina, druiventros,

we maken schaduw: laken en een stok.

 

Zonsondergang vanaf het strand, een klif,

de zonnestralen slopen om zijn blos,

de hete kussen en zijn zwarte lok.

 

τέσσερα (4)

 

Ik hoorde Lazarus intenser zingen

en knielde klappend in het nachtste blauw,

ik danste op de bar alleen voor jou,

beneveld van je taal draaiden we kringen.

 

Ik nam een jurkje-hoge-hakken-dingen,

in Thessaloniki werd ik een vrouw,

we dachten Σ ’αγαπώ voor eeuwig trouw,

drie zomers dat we met elkander gingen.

 

Maar elke keer (nu wordt het heel cliché)

moest ik verloren met de boot terug

en plengde ik jouw zee vol van verdriet.

 

Tot in de winter riep ik ach en wee, 

ik miste je, elk haartje op je rug,

het moest zo zijn dat ’k je voorgoed verliet.

 

πέντε (5)

 

Ik had een droom: ik maakte jam in schort,

mijn Griekse god bleef aan mijn zij voorgoed,

ik danste, sprak jouw taal, ik was jouw bloed

jouw land, jouw stad, familie enzovoort.

 

Ik kijk de spiegel aan op het toilet,

ik ben weer hier in Holland heel banaal,

en loop terug, mijn baan in het lokaal,

mijn vlinders zwaai ik uit: ik ben aan zet.

 

Dan in de pauze zie ik Hem, zijn armen,

hij weet van mijn verdriet, gemaakte keus,

zegt wijselijk niets, maar houdt mij stevig vast.

 

Hij knipoogt tot ik kleur, mijn wangen warmen,

de gymnastieker blijkt mijn nieuwe Zeus,

hij neemt me in de gymzaal op de kast.

            επίλογος

           Ik zweef, een witte stofsliert, koers op zuid.

           De sterren fel, beneden mij de zee,

           de lichten van je land in zicht. Eén twee…

           ik laat me zakken, d’ onderwereld uit.

 

          Mijn Griekse god, ik streel, je zachte huid.

          Je slaapt, je zwarte lok is grijs en wee,

          ik kus je mond. Je adem neem ik mee

          en blaas ik licht, je lies langs, tot je kuit.

 

          Je gromt en wendt je tot je vrouw, ik duw

          me draai me tussen jullie in, koket.

          Ik wurm me in je lijf, je hart, je dromen.

 

          Je neemt me net als vroeger: heet en ruw

          O, Lazarus, voor altijd in jouw bed,

          de liefde gereset zal eeuwig stromen

 

         Anne-Marie Maartens

 

 

 

Mijn  ster (alvast)

 

waarom zou ik toch

één ster maar verkiezen

uit een nachthemel vol

twinkelogend naar mij

 

zover ik kan zien

staan wie er verreisden 

voorgoed of voorlopig

te kijken naar mij

 

een waaier van licht

laat soms oude vrienden

in beelden van vroeger

weer jong zijn met mij

 

maar ook wie er stond

aan de wieg van mijn leven

de eeuwige melkweg van

oermens tot mij

 

ik wijs je alvast

vanwaar ik zal schijnen

naar jou als je zoekt naar

mijn plek in de rij

 

© Hannelly Krutwagen

 

 

De raaf

 

Ik treurde om mijn laatste liefde

ze was al weg, nog voor de nacht

geheel verdwenen was. Ze briefde:

‘Ik heb je in mijn duist’re macht.’

Maar ik ben niet jouw zwarte slaaf!

Zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

Ik zon op vreselijke wraak,

ik wilde haar een lesje leren.

Het overkomt mij geenszins vaak,

dat vrouwen zich van mij afkeren.

Ik ben toch geen massagestaaf!

Zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

Een sluwe vos dacht jij te wezen,

ik ken die fabel met die kaas,

ik heb weleens een boek gelezen,

ook daarin ben ik jou de baas.

Ik hou een dagelijks conclaaf:

zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

Je wrong je in zovele bochten

om te ontkomen aan de tijd

dat jij in alle hellekrochten

ellendig op je tanden bijt.

Man! dat vooruitzicht vind ik gaaf,

zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

Tenslotte kreeg ik je toch goed

te pakken, jij kwam niet meer los.

Mijn wrede dood die smaakte zoet

ik was uiteindelijk de klos.

dat komt er op je epitaaf.

Zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

De Prins de Duisternis ben ik.

Was jij voor mij een cherubijn?

En deed jij alles voor de kick?

De Hades in, jij serafijn,

geen uitstel nee, jij gaat vanaaf!

Zo is mijn ziel: een zwarte raaf.

 

Bas Jongenelen

 

PAUZE

Set 2

  1. Aankondiging            
  2. gedaante
  3. Dichters solo: Frank Fabian van Keeren/Peter Knipmeijer/Hannelly Krutwagen/           Marino van Liempt/Martijn Neggers                                                       
  4. Bobby’s BigBand speelt:

            Blind Date 

 

zij zat alleen op het terras

een tijdschrift boven op haar tas

hij droeg, zoals de afspraak was,

een roodbrokaten  vlinderdas.

 

haar advertentie in de krant:

“een vrije vrouw, nog onbemand”

ze vond het achteraf gênant

maar was hier toch met hem beland.

 

hij heeft haar urenlang onthuld

wat hem – waarmee dan ook- vervult.

hij raakte maar niet uitgeluld.

zij had begrip, zij had geduld.

 

toen keek ze hem eens peinzend aan

ze had een huis, een kat, een baan…

ze heeft haar drankje laten staan

en is alleen naar huis gegaan.

 

© Hannelly Krutwagen

 

 

De Liefde en de Drank  (ghazel)

 

komt ook de liefde in dit vers vooraan

de sterke drank volgt vaak haar zoete baan

of zoet? zeer wreed kan soms de liefde zijn

dan smaakt zelfs honingwijn naar levertraan

 

verbitterd grijpt de afgewezen hand

het glas waar bol een kopje op moet staan

of heft de tumbler waar de turf vertoeft

door het caféraam schijnt een schrale maan

 

hoe ooit de ziel door vlammen werd verteerd

zelfs niet te blussen door de oceaan

lijkt wrang een droom nu wie de liefste was

een anders zoete min zal ondergaan

           

gebroken harten vindt men bij de vleet

men kan ze bij de slijter gadeslaan

of in de supermarkt waar bij het bier

weer onverhoeds de liefde kan ontstaan

 

bijvoorbeeld als twee mensen tegelijk

die fles graag in hun kar hadden gedaan

het toeval brengt dit mooie paar bijeen

de liefde en de drank wel te verstaan

 

Zeepje

 

Als ik nou een zeepje was

dan ging ik mee in bad

ik schuimde dan van dij naar dij

zodat je lekker rook naar mij

achter je vijgenblad

 

Als ik nou een zeepje was

dan gleed ik langs je vel

ik schuimde dan van bil naar bil

waarschijnlijk is dat wat je wil

zo’n type ben je wel

 

Als ik nou een zeepje was

dan ligt het in de lijn

dat hoe meer je met me wrijft

hoe minder van mij overblijft

dat kan een nadeel zijn

 

Dat ik nou geen zeepje ben

is niet zo relevant

want ik denk dat jij wel weet

dat ik, als je me wrijft en kneedt,

als was ben in je hand

 

© Hannelly Krutwagen 

 

Roofmoord 1899 te Berkel (Z.H.)

Aan ’t einde van de negentiende eeuw,

in januari was het, tijdens vries-

kou en met versgevallen dikke sneeuw.

Het was de zeventiende, om precies

te zijn. De zoon van buurman Molenaar

kwam ’s ochtends even een bezoekje brengen.

Hij schrok zich rot, het zuur en apenhaar!

(Nog immer moet hij vele tranen plengen.)

Waardoor hij bijna van zijn stokje viel?

Het wrede lot van Gertje en Machiel.

 

Dus buurman Molenaar sloeg groot alarm,

zijn zoon had hem verteld van ‘Die twee doden!’

De een was dood, de andere nog warm.

Ja, snel! Een grote haast was er geboden,

want lieve Gertje bleek nog net niet dood.

Zou zij nog verder kunnen blijven leven?

Helaas… haar wonden waren toch te groot,

En toen heeft Gertje ook de geest gegeven.

              U weet nu wel waar ik voor buig en kniel:

het wrede lot van Gertje en Machiel.

 

Die Gertje had twee gaten in haar hoofd,

Machiel was echter wreder toegetakeld

voordat zijn huis was leeggeroofd

en hij in zijn geheel was uitgeschakeld.

Er waren van zijn hand vier vingers af-

gekapt, zijn kaakbeen was kapot geslagen,

zijn hand was met een grote sabel (paf!)

eraf gehakt… Jezus! Alle levensdagen!

Die moordpartij was verre van subtiel,

het wrede lot van Gertje en Machiel.

 

De rovers hadden ook een oog eruit

getrokken, en Machiel met een groot mes

wel zesentwintig keer gestoken. Sluit

je ogen, bid voor dit barbaars adres.

Het hele huis was door en door bebloed,

de afgehakte hand lag voor de haard,

het oog lag naast Machiel zijn hoed,

vier vingers werden door het vuur gegaard.

Wat duizelt me? Wat maakt me zo labiel?

Het wrede lot van Gertje en Machiel.

 

Prinsheerlijk zaten de barbaarse daders,

genietend van hun onverdiende buit

en plannen makend over welke kaders

ze binnenkort met overgave uit

elkaar slaan zouden… Zo ver kwam het nooit,

want Kraaijenbrink en Uitenbogert werden

gearresteerd en in de bak gegooid;

ze huilden, smeekten, jammerden en blèrden.

Bij welke misdaad hoorde dit profiel?

Het wrede lot van Gertje en Machiel.

 

  1. Bobby’s BigBand speelt: In the mood. & afkondiging

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *